Familie

Familieleden

Familie van de steenmarter

Steenmarter kijkt nieuwsgierig door raam hermelijn-in-kooi 

wezelNet zo roofgierig en bloeddorstig als de steenmarter zijn de wezel en de hermelijn. De wezel is van deze twee de kleinste marterachtige. De hermelijn krijgt in koude streken in de winter een prachtige witte pels met hierbij een zwarte punt aan zijn staart. Ook maakt de wezel zo'n gedaante verwisseling door in koude streken, echter bij hen ontbreekt de zwarte staartpunt. Normaal zijn beiden donkerbruin van kleur, met een witte bef. De wezel en hermelijn voelen zich overal thuis en juist omdat ze kleiner zijn, vinden ze gemakkelijk een schuilplaats of een plek voor een warm holletje. Beiden bewegen zich geruisloos, snel en vol charme voort. Af en toe zitten ze even stil om de omgeving te verkennen, dan weer wordt een muizenhol of molshoop besnuffeld. Altijd zijn de neus, oren en ogen in beweging. Veel dieren, zoals hazen, konijnen, mollen, muizen, duiven, kippen, slangen en hagedissen durven ze aan. Een felle korte beet in de hals is voldoende om ook de grotere genoemde slachtoffers te doden. Het is onvoorstelbaar, welk gewicht deze kleine rovertjes kunnen verslepen. Evenals hun verwanten komen ook hun jongen blind ter wereld, soms wel tien. Zij gebruiken graag een voorhanden zijnd hol als kraamkamer.

Han Brinkcate met een bunzing

Deze jonge bunzing kan je aardig bijten. Let op de witte neus en de witte oorranden. Zeer duidelijk aanwezig bij de bunzing

 

De eekhoorn op deze foto  wordt vaak aangezien voor steenmarter, maar is er geen familie van,  ondanks dat ze veel op elkaar lijkenEen slag groter dan de twee voorheen genoemde soorten is de bunzing. De kleur van zijn pels is donker kastanjebruin, met iets witte oorranden en een beetje wit in het gezicht. De kop van de bunzing is ronde en minder spits dan die van de steenmarter. Eigenlijk overal waar hij voedsel kan vinden tref je hem aan. Hij gelooft in toevalligheden en bouwt dan ook zijn nest, waar het toeval hem brengt. Onder oude muren, onder takkenbossen, in konijnenholen, in oude knotwilgen of andere oude holle bomen zijn enkele voorbeelden. De bunzing brengt in mei de jongen ter wereld Muizen, ratten, slangen, mollen, egels, slakken en zelfs vissen staan op zijn menu. Springen, klimmen, sluipen, zwemmen en duiken gaan hem goed af. Hij is slim, listig, achterdochtig en bij gevaar moedig en zeer agressief. Komt de bunzing zelf in gevaar, dan weet hij zich te beschermen door het uitspuiten van een allergemeenst ruikende vloeistof bij zijn anaalklieren. Hij dood dieren door ze op een handige manier te bijten, zodat voor zijn slachtoffers vluchten onmogelijk wordt. In de herfst verzamelt de bunzing kikkers en padden op bouwland in bos en rietkragen en bijt deze op een bepaalde manier achter in de nek, zodat ze in een soort slaaptoestand terecht komen. Daarna worden de kikkers en padden opgeborgen in holtes en diverse ruimtes onder de grond. Tijdens de winter weet de bunzing ze feilloos terug te vinden en heeft zo nooit honger. Deze hele bijzondere foto levert ons het bewijs. Als het echt koud wordt zoekt de bunzing vaak zijn heil in hooimijten of op hooizolders.

han-brinkcate-steenmartes-bunzing-met-kikker

 

bunzing-vrije-veld

De fret is niets anders dan een 'albino'-bunzing, alhoewel deze tegenwoordig ook in andere kleurvariaties gekweekt wordt. Bij de oude Romeinen was het jagen op konijnen met fretten al bekent. Door het afveilen van de tanden of ze te voorzien van een muilkorfje was bijten onmogelijk. De fret werd in een gangenstelsel van een konijnenhol losgelaten, om zo de aanwezige konijnen er uit te jagen, die zich vervolgens vastliepen in de gespannen netten boven de uitgangen. Via een belletje om de nek van de fret kon men horen waar die was. Tegenwoordig worden fretten veel als huisdier gehouden. Het is verstandig om mannetjes te laten castreren, in verband met de vieze geur die ze verspreiden. Er zijn mensen, die ongecastreerde mannetjes gebruiken om geursporen aan te laten leggen in huizen, dit zou steenmarters op afstand houden. Persoonlijk heb ik mijn bedenkingen hierover.

In het Oosten en Zuiden van ons land treffen we de plompste marterachtige aan, de das. De das is het meest onschadelijke, traagste en aardigste roofdier dat er in Nederland bestaat. Ondanks dat dit beest aardig stinkt, is het wel een typisch voorbeeld van een dier, dat zijn leven onder de grond heeft aangepast. De burcht waarin ze leven bestaat uit een hol, dat 1 a 2 meter diep onder de grond ligt en hier voeren 9 a 10 lange gangen naar toe. Dit geheel wordt door de das keurig onderhouden. In deze burcht houdt de das ook zijn winterslaap, warm opgerold en vredig slapend. Voor deze winterslaap eten ze zoveel, dat ze bijna niet meer door het gangenstelsel kunnen. Aan het einde van hun winterslaap hebben ze bijna alle vet verbrand en worden ze mager en rammelend van de honger wakker. In het najaar zoeken de mannetjes en vrouwtjes elkaar op en leven dan een korte periode rustig samen in een burcht. Vroeg in het voorjaar, februari, maart worden er 3 a 5 jongen geboren, die de eerste 3 weken hun oogjes nog dicht hebben. De moeder maakt voor haar jongen een aparte kamer in de burcht, waarin alle uitwerpselen en andere troep gedeponeerd wordt. De das heeft een dik lichaam, dat sterk gebouwd is, de kop is kegelvormig en hij is voorzien van stevige graafpoten. De voetzolen zijn onbehaard en de tenen zijn voorzien van lange klauwen. Ze hebben een korte staart en dik stijf borstelig haar. De witte kop is voorzien van een zwarte streep aan weerskanten, verder zijn ze grauwwit van kleur met een donkerde buik. Hun voedsel bestaat uit slakken, insecten, wormen, wortels en af en toe een eitje, of jonge vogeltjes. Ook eten ze engerlingen en andere schadelijke insecten.

De nu volgende marterachtige is even bijzonder als uniek. Zijn enigste handicap is, dat hij steeds naar het wateroppervlak moet om adem te halen. Van elke vis die hij vangt, neemt hij alleen een hap van het malse rugvlees. Ik heb het hier dus over de visotter. De visotter kan duiken en zwemmen als de beste. Ze kunnen zich lenig in allerlei bochten wringen. Hun prooien vallen ze schuin van achteren aan, soms drijven ze met een aantal soortgenoten de prooi in het nauw om hem vervolgens een kopje kleiner te maken. In het water verraadt hij zich door de luchtbelletjes die tussen de haren van zijn donkerbruine pels ontsnappen. In het water tracht hij aan alle gevaren te ontsnappen, toch vind je hem ook vaak op het land. Zijn nest ligt altijd aan het water en daar hij lange afstanden aflegt zijn het er vaak meer. Hij is een beetje lui en zoekt hiervoor vaak al bestaande holen uit, die hij iets verbouwt en voorziet van een luchtpijp aan de bovenkant en een ingang onder water. Via deze ingang bereikt hij het nest, dat altijd boven de waterspiegel ligt en dus altijd droog is. Vissen, watervogels, kreeften, ratten en af en toe vruchten is hun voedsel. Tja! De visotter, die zich als materachtige in het water echt thuis voelt.

De boommarter lijkt qua uiterlijk veel op de steenmarter, behalve heeft de boommarter een donkerbruine vacht met een gele bef en haartjes tussen de voetzolen, terwijl de steenmarter een bruine vacht met grijze ondervacht heeft, met hierbij een witte bef. Leeft de boommarter meer in de dennenbossen (gemengde bossen), de steenmarter leeft over het algemeen in de bewoonde wereld. Daar de leefwijze van de boommarter veel overeenkomsten vertoond met de steenmarter, verwijs ik u daar naar toe.

Veelal pakken deze genoemde 'rovers' de zwakste dieren, dieren die dus eigenlijk slechte eigenschappen hebben en zich beter niet voort kunnen planten. Dit noemen we natuurlijke selectie. Verder zorgen deze rovers ervoor, dat er geen ratten -en muizenplagen ontstaan. Veel mensen gruwelen bij de gedachte, dat deze beesten andere beesten besluipen, de hals doorbijten en ze oppeuzelen en toch moet je dit als mens hoe moeilijk ook kunnen waarderen, daar zonder deze marterachtigen alles zijn gang kan gaan en nog meer schadelijke dieren de overhand krijgen, dit met alle gevolgen van dien. Qua achteruitgang van de weidevogels betreffende de marterachtigen heb ik in de maanden april en mei 2006 in de omgeving van Bornerbroek onderzoek gedaan. De uitkomst vindt u verderop in dit boek.

Jaren geleden werden de hermelijn, de das, de bunzing, de boommarter en de steenmarter zwaar bejaagd om hun pels, nu zijn ze 'gelukkig' allemaal bij de Wet beschermd. Jammer is, dat er nog steeds mensen zijn, die deze rovers niet kunnen waarderen en alsnog gruwelijke jachtpraktijken op deze beesten uitoefenen.